“De crisis is een zegen geweest voor het erfgoed, zeker hier”, vertelt Joks Janssen. We hebben met hem afgesproken in Gebouw 84 midden in de Spoorzone van Tilburg, die momenteel wordt getransformeerd.
De crisis gaf het gebied extra tijd om een plek te veroveren in het collectief geheugen van de stad. Plannen voor grootschalige sloop en nieuwbouw maakten plaats voor een kleinschalige aanpak met ruimte voor initiatieven van onderop. Met Gebouw 84, dat op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde heeft, voelden genoeg mensen zich verbonden waardoor sloop niet aan de orde was. Het gebouw is Janssens thuishaven als directeur BrabantKennis, een onafhankelijke denktank die zich bezighoudt met voor Brabant relevante ontwikkelingen en trends.
Het verleden opnieuw betekenis geven
We ontmoeten hem vanwege zijn andere functie als bijzonder hoogleraar Ruimtelijke planning en erfgoed aan de Wageningen University. In deze rol houdt hij zich bezig met de vraag ‘hoe geef je oude spullen opnieuw betekenis?’. “Iets is pas erfgoed wanneer wij er die waarde aan toekennen. Er moet een verhaal ontstaan dat beklijft”, zegt Janssen. Hij vindt het belangrijk dat al hetgeen het erfgoed heeft vertegenwoordigd – dus ook de ervaring met dat erfgoed – een plek krijgt waarbij de verschijningsvorm niet louter als referentie dient. “Het is jammer dat bij de herbestemming van het Deprez-gebouw (staat ook in de Spoorzone, red.) al het leven eruit is geperst. De sfeer van vroeger is moeilijk terug te vinden.”
Wat is erfgoed?
De laatste dertig jaar wordt veel gediscussieerd over erfgoed. Het begrip is zo wijdverbreid dat in theorie nu alles erfgoed kan zijn. De professionele waardering van erfgoed is in Nederland vooral cultuurhistorisch gemotiveerd. Volgens Janssen moeten de economische waarde en de belevingswaarde daar ook deel van uitmaken: “Nadenken over erfgoed gaat over de vraag: wat nemen we van onze geschiedenis mee naar een volgende fase? Het is belangrijk om die vraag vanuit verschillende perspectieven te beschouwen. Wat burgers waardevol vinden is soms tegenovergesteld aan wat professionals vinden. Daarbij verschuift de verhouding: de inbreng en betrokkenheid van burgers wordt steeds belangrijker.”
Sectorbenadering: de cultuurhistorische waarde van erfgoed
Net als het erfgoedbegrip zelf, veranderen de ideeën over hoe we als samenleving met monumenten omgaan. Om hier meer grip op te krijgen onderscheidt Janssen grofweg drie benaderingen: de sector-, de factor- en de vectorbenadering. “De sectorbenadering gaat in op de cultuurhistorische waarden van erfgoed. Aan de hand van wetenschappelijk onderzoek stellen professionals vast of iets authentiek is of zelfs uniek. Op basis van hun advies zet de overheid een stolp over het erfgoed en isoleert het van de ruimtelijke dynamiek.”
Factorbenadering: de economische waarde van erfgoed
In de jaren ’80 en ’90 kwam de factorbenadering op, die de economische waarde van erfgoed weerspiegelt. Met de verschuiving naar een door kennis en creativiteit gedreven economie, is erfgoed ook commercieel interessant geworden. Janssen: “De herbestemming van de Westergasfabriek is een van de eerste Nederlandse voorbeelden dat investeren in erfgoed loont, al is het op financieel gebied meestal indirect. Zo zijn de WOZ-waardes in de omliggende wijken flink omhoog gestuwd.”
Vectorbenadering: de belevingswaarde van erfgoed
Momenteel dient erfgoed tevens als inspiratiebron door elementen uit de levensgeschiedenis van een gebied of gebouw mee te nemen naar een volgende ontwikkelingsfase. Erfgoed is in deze opvatting dynamisch, een richtinggevende vector, die nadrukkelijk plaats inruimt voor de belevingswaarde. Een voorbeeld: “Het voormalige Natuurkundig Laboratorium van Philips op Strijp S in Eindhoven had weliswaar geen grote cultuurhistorische of economische waarde, maar is behouden vanwege de symbolische waarde als plek van wetenschappelijke innovatie. Het laboratorium genoot waardering tot voorbij de landsgrenzen.”
Nieuwe vragen
De opeenvolgende benaderingen – die in de praktijk naast elkaar bestaan – tonen een geleidelijke vermaatschappelijking van het erfgoed. Dat betekent echter niet dat Janssen vindt dat zoveel mogelijk erfgoed behouden moet blijven: “Door alles tot erfgoed te verklaren, krijgt het nieuwe geen kans. Terwijl het essentieel is voor onze cultuur om nieuwe dingen te ontwikkelen. Slechts een deel van het oude kan mee naar de toekomst. Momenteel komt een nieuwe voorraad monumenten in versneld tempo op de markt. Dat roept nieuwe vragen op, zeker in krimpregio’s. Wat doen we als de voorraad groeit en tegelijkertijd de beschikbare middelen en potentiële gebruikers afnemen?” Janssen stelt dat we meer (regionale) verschillen moeten accepteren in de omgang met het erfgoed. Het is voorstelbaar dat voor sommige regio’s de verantwoordelijkheid van de overheid zich beperkt tot erfgoed met een bijzondere cultuurhistorische waarde. De toekomst van erfgoed dat niet op de monumentenlijst terechtkomt, zou hij willen overlaten aan de markt en de burgers: “Om verkeerde beslissingen te voorkomen, moet je de tijd zijn werk laten doen. Ik ben voor een ‘ethiek van de onthouding’ om te onderzoeken of iets daadwerkelijk betekenis heeft. We moeten het aandurven om dingen een tijdje te laten liggen. Wacht af of de markt commerciële kansen ziet of dat burgers zich er hard voor maken. Erfgoed gaat over de toe-eigening van plekken door mensen. Door de tijd in te zetten als een zeef tussen wat van waarde is en wat niet, wordt vanzelf duidelijk of een gebouw of een gebied tot het collectief geheugen behoort. En mocht uiteindelijk niemand zich erom bekommeren, is gecontroleerde ruïnevorming of sloop een reëel alternatief.”
Erfgoed en educatie
Meer oog voor (regionale) verschillen, dat geldt volgens Janssen ook voor de selectie van Werelderfgoed. Het is vooral de geschiedenis van onze strijd met het water – wat zich beperkt tot het westen van Nederland – die we internationaal in de etalage zetten. “Er is bijvoorbeeld veel minder aandacht voor onze industriële geschiedenis die zich aan de randen van Nederland heeft afgespeeld, of voor ontwikkelingen die zich afspeelden op de zandgronden. Daarbij zijn we een migratiesamenleving geworden, en wat verstaan wij dan onder erfgoed? Veel (Nieuwe) Nederlanders identificeren zich niet direct met ‘onze’ monumenten.
“Er is nog nooit zoveel liefde geweest voor het verleden, maar erfgoed heeft ook een duistere kant”, aldus Janssen. In Lunteren bijvoorbeeld staat de Muur van Mussert (deze locatie werd van 1936-1940 door de NSB gebruikt voor zogenoemde hagespraken voor de eigen achterban, red.); de discussie of de muur een monumentenstatus moet krijgen is ingewikkeld. Janssen is van mening dat ook de minder mooie verhalen aandacht verdienen en ziet hierin een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Hij verwijst naar Engeland waar ze spreken over ‘dark heritage’. “Erfgoed is een selectie van objecten uit het verleden die we mee willen geven aan toekomstige generaties. Het verhaal van vrede en vrijheid is niet compleet zonder het verhaal van de onderdrukking. ‘Schuldig’ erfgoed vervult een educatieve functie, het laat zien dat we fouten uit het verleden niet moeten herhalen.”
Dit interview is geschreven voor het Rijnboutt Magazine #9 over Erfgoed (2017). Het hele magazine is hier te lezen en te downloaden. Fotograaf: Kees Hummel