“Ik ben een hoeder van erfgoed in de breedste zin”, zegt architectuurhistoricus Marinke Steenhuis met een grote glimlach. Dat is ze in haar werk, maar ook als trotse bewoonster van Huis Vennebroek uit 1848, vlakbij Paterswolde.
Het landhuis maakt deel uit van landgoed Vennebroek dat wordt beschermd door Natuurmonumenten. Vanuit dit bijzondere buiten runt ze met haar man en compagnon Paul Meurs het bureau SteenhuisMeurs, dat tevens een vestiging heeft in Rotterdam. Samen zijn ze verantwoordelijk voor het beheer van de woning. Het oude landhuis en het weidse, Drentse landschap vormen een schitterend decor voor een boeiend gesprek over de identiteit van plekken en welke functie erfgoed hierin vervult.
Wat versta je onder erfgoed?
“In ons werk gaan wij op zoek naar het DNA van de plek. In het verleden hebben mensen met de beste bedoelingen het land zo goed mogelijk ingericht. Vaak is een stuk stad, een buurt of een ensemble in de loop der tijd meerdere keren overhoop gehaald, waardoor een gelaagdheid is ontstaan met een enorme gevarieerde rijkdom aan erfgoed. Deze gelaagdheid proberen wij te ontleden. We richten ons hierbij niet louter op de monumentale waarde van gebouwen, maar ook op de stedenbouwkundige en landschappelijke structuren en de sociale en culturele context. Toevallig zitten we nu in een ‘monument’, maar de silhouetten van de jaren zeventig woningen aan de overkant van het grasland zijn essentieel voor de ruimtelijke beleving van deze plek. Wanneer alleen het landhuis wordt behouden, gaat de gebiedsidentiteit verloren.
Soms zit het DNA van een plek niet in ruimtelijke kenmerken, maar in sociale of culturele waarden. Zo doen we momenteel onderzoek naar het Gelderse Teuge tussen Apeldoorn en Twello. Het dorp is bekend vanwege het vliegveld, Teuge International Airport, maar de kwaliteit van de plek zit vooral in de mensen. Teuge heeft geen kerk, maar wel een hele hechte gemeenschap waarvan de mensen voor elkaar zorgen. Het aantal vrijwilligers is enorm. De participatiesamenleving die het vorige kabinet voor ogen had, bestaat hier al decennia. Inwoners van een grote uitbreidingswijk van Apeldoorn sturen hun kinderen in Teuge naar school uit oogpunt van veiligheid, de cohesie van het dorp en de kwaliteit van het onderwijs. De stad trekt naar het dorp, in plaats van het dorp naar de stad. Dat is heel bijzonder.”
Wat wil je bereiken met je onderzoek naar het DNA van een plek?
“Ons doel is om betekenisvolle plekken – zogenoemde vestigingsmilieus – te maken. Ieder mens heeft behoefte aan ankers om zich ergens thuis te voelen. Ook als je ervoor kiest om je in een nieuwbouwwijk te vestigen. Het is niet voor niets dat begrippen als context, identiteit en mentaliteit weer terug op de ruimtelijke agenda staan. Door de gelaagdheid van een plek te onderzoeken, bepalen we welke kwaliteiten zorgen voor comfort en herkenning. Maar we willen niet per se alles bewaren, daarmee verlam je vernieuwing. Ons werk gaat juist over de vraag: wat neem je mee en wat niet? Op basis van alle verzamelde kennis bekijken we welke essentiële ruimtelijke elementen kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld de herstructurering van een wijk.
Hoe zorg je ervoor dat je leken op het gebied van erfgoed – bestuurders en burgers – overtuigt?
“Ik duik de archieven in en lees zo min mogelijk artikelen die anderen over de betreffende plek hebben geschreven. Door me te richten op primaire bronnen, bouw ik mijn eigen verhaal waarbij ik zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke motieven blijf. Door bepaalde bronnen te delen met bestuurders en burgers stappen we samen in een tijdmachine en neem ik ze mee. Zo heb ik intensief onderzoek gedaan voor het boek ‘De nieuwe grachtengordel. De realisatie van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam’ (uitgeverij THOTH, red.). Dankzij fotoalbums kwam ik er achter dat de ontwerpers van het AUP eindeloos op excursie gingen. Ze bezochten vooral Kopenhagen en Stockholm, want deze steden waren al vóór 1940 innovatief in nieuwe stedelijke woonwijken. De verkavelingen van bepaalde Scandinavische wijken zijn één op één terug te vinden in de Westelijke Tuinsteden.”
Geef je ontwerpers ook instrumenten mee?
“In ons werk onderscheiden wij het cultuurhistorisch onderzoek en het transformatiekader. Het cultuurhistorisch onderzoek bestaat uit een analyse die de kernwaarden van het erfgoed beschrijft, de ontwerpthema’s van toen benoemt en algemene conclusies trekt voor de mogelijkheden (en onmogelijkheden) voor herontwikkeling. Het transformatiekader is een document dat concreet aangeeft wat de ontwerpthema’s voor de nieuwe opgave kunnen betekenen. Het zijn meestal ontwerpers of ontwikkelaars die hierom vragen, omdat ze behoefte hebben aan denkrichtingen en duidelijke do’s en don’ts. Zo hebben we voor het Hembrugterrein samen met de gemeente Zaanstad vastgesteld wat de waardevolle elementen zijn die niet mogen verdwijnen. Het ‘plofbos’ is er één van. Dit bos is aangelegd om tijdens artillerieoefeningen ontploffingen te dempen. Het is zonde wanneer dit groene hart wordt verkaveld voor vrijstaande villa’s.”
Wat is je droomopdracht?
“Ik zou de ruimtelijke ordeningsparagraaf van het volgende kabinet willen schrijven. De heersende opvatting is dat Nederland is geglobaliseerd en overal gelijk is. Maar dat klopt niet. Nederland is nog steeds heel divers. Van oudsher bestaat het uit elf cultuurlandschappen – zoals de hoge zandgronden en de zeekleipolders – die een directe relatie hebben met de bewoningsgeschiedenis. Van löss tot duinen en van zand tot rivierklei, overal wordt het landschap anders gebruikt. Neem de plek van dit landhuis. Vanuit de randstad duurt het minimaal twee uur om met de auto in Paterswolde te komen. Wanneer je uitstapt ben je in een andere wereld, met een ander tempo en een ander landschap. Dat doet iets wezenlijks met je. Deze diversiteit moet worden meegenomen in de ruimtelijke planning van Nederland. Daarnaast is ons erfgoed een belangrijke troef voor de toekomst. Als een soort Atlantis zakt Europa weg in de mondiale politiek. Ons continent vertegenwoordigt de oude wereld met zijn kenmerkende stijl, status en cultuur. Daarvoor komen toeristen naar Europa. Geschiedenis is geen ballast, maar onze basis en verdienkracht.”
Dit interview is geschreven voor het Rijnboutt Magazine #9 over Erfgoed (2017). Het hele magazine is hier te lezen en te downloaden. Fotograaf: Kees Hummel